
Marieke doet en praat veel met haar zoon Andreas, nu 17. Ook omdat ze het belangrijk vindt dat hij de kans krijgt te ontdekken waar hij blij van wordt. Toch vraagt ze tegenwoordig ook bewust dingen niet. Ze hoeft niet alles te weten. 'Ik zeg wel: je hoeft me niet alles te vertellen, als je maar goed voor jezelf zorgt. En als je me maar laat weten als het niet goed met je gaat, wat er ook gebeurd is.' En op een subtiele manier steun ik hem nog wel. Laatst hadden we een belangrijk gesprek op school. Dan zeg ik aan het eind tegen hem: ‘Heb jij nog vragen?’, omdat ik het belangrijk vind dat hij dat niet pas achteraf bedenkt en zodat hij kan leren dat hij zelf ook vragen kan stellen. Zijn er regels? Hebben jullie altijd veel gepraat? We doen ook veel met elkaar. Dan raak je vanzelf aan de praat. Maar ik vind het ook belangrijk dat een kind de kans krijgt te ontdekken waar het blij van wordt. We praten dus nog steeds veel, maar ik krijg tegenwoordig ook regelmatig te horen dat iets me niks aangaat. Ik vraag ook bewust dingen niet. Als ik denk dat er iets speelt met een meisje, of als ik vermoed dat er op een feestje is gedronken of dat ze op vakantie iets hebben uitgeprobeerd, dan vraag ik daar bewust niet naar. Hij stond bij zijn vrienden bekend als degene die niet drinkt. Maar ik weet niet of dat nog zo is. Ik hoef niet alles te weten. Ik zeg wel: je hoeft me niet alles te vertellen, als je maar goed voor jezelf zorgt. En als je me maar laat weten als het niet goed met je gaat, wat er ook gebeurd is. Hoe heeft de opvoeding zich ontwikkeld en hoe kijk je daar op terug? Hij moest ook echt op tijd naar bed, want anders was hij helemaal niet meer te sturen. Maar achteraf denk ik: misschien had ik hem wat meer ruimte moeten geven en minder moeten verwachten dat hij het deed zoals ik dat graag wilde. We hadden niet veel regels, maar de telefoon mocht niet mee naar bed, niet aan tafel en niet mee als we op bezoek gingen. Ik probeerde dat altijd positief te benaderen: ‘anders merk je niet hoe gezellig het is om met elkaar te praten.’ Veel van die dingen heb ik nu losgelaten. Toen hij nog heel klein was en we samen boodschappen deden, heb ik besloten een tijdlang op alles ‘nee’ te zeggen. Dat vind ik eigenlijk nog steeds goed. Het gaf mij rust. Anders moet je de hele tijd bedenken: dit wel of niet? En voor hem was het ook helder. Hij ging gewoon lekker met zijn karretje rijden. Maar laatst liepen we samen in de supermarkt en vond ik alles goed. ‘Zullen we dit meenemen?’ ‘Ja, okay.’ ‘Wat vind je hiervan?’ ‘Ook goed.’ Daar werd hij heel vrolijk van. Nu heeft hij zijn telefoon soms wel op z’n kamer. Heb je je ooit zorgen over hem gemaakt? Dat vonden we heel moeilijk. We wisten wat z’n intelligentie en z’n begripsniveau was. Hij had een lage dunk van zichzelf, maar ik wilde zó graag dat hij zou ervaren dat dingen lukken en dat hij voldoende uitdaging zou krijgen. Daarom heb ik hem toen aan de hand genomen. We hebben hem in de Havo-kansklas gepraat en ik heb niet afgewacht, maar ben meteen naast hem gaan zitten om hem te leren hoe hij huiswerk moest maken. Mijn schoonmoeder kwam ook een keer in de week huiswerk met hem doen. Het heeft hem veel zelfvertrouwen gegeven. Hij kwam op een school met veel structuur en haalde dat eerste jaar achten en negens. Daarna bedacht hij dat hij ook wel wat minder hard kon werken. Dat was eigenlijk de enige keer dat we zo voor hem zijn opgekomen. Maar we vonden het heel belangrijk dat hij de kans kreeg en kon merken dat hij wel kwaliteiten had. Later leerde ik bij mijn opleiding tot gezinstherapeut dat opkomen voor je kind ook een belangrijke vaardigheid is. Ook dat moet je doseren, maar je kan ook te weinig voor je kind opkomen. Is er – terugkijkend – een constante in je opvoeding? En verder denk ik dat vertrouwen centraal staat. Andreas zegt wel eens: jij doet alles op vertrouwen. Ook al toen hij klein was. Het is lekker om te ervaren dat je iets zelf kan. Wanneer kon dat bijvoorbeeld niet? En toen hij vijftien was, hebben we hem verboden om een weekend met een andere jongen en twee meisjes in een huisje te gaan zitten. De andere ouders gingen wel akkoord, maar het voelde niet goed. Andreas had eigenlijk niet zoveel contact met die andere drie en we vermoedden dat hij vooral werd gevraagd zodat die jongen ongestoord met z’n vriendinnetje zou kunnen zijn; en ook dat er zou worden gedronken. Overigens mag hij boos zijn en dat uiten. Daarin verschilt mijn opvoeding van die van mijn moeder. Natuurlijk is het niet leuk als je iets niet mag. Ik begrijp best dat je dan boos bent. Zouden er situaties zijn waarin je opnieuw zou ingrijpen? Hij daagt ons wel eens uit. Dan zegt hij bijvoorbeeld: ‘Volgend jaar ga ik met vrienden op vakantie. Dan is het om deze tijd zuipen, zon en ziekenhuis.’ Maar daar ben ik niet zo bang voor. Hij is voorzichtig. Wel snel afgeleid, maar niet heel impulsief. Hij heeft niet veel brokken gemaakt. Ik zou ingrijpen als het niet goed zou gaan. Als ik zou zien dat hij ongelukkig is, of stoned thuis zou komen, of ineens met vrienden zou omgaan die niet goed voor hem zijn. Als ik daar signalen van zou zien, zou ik wel vragen wat er aan de hand is en wat we daaraan zouden kunnen doen.
|
Opvoedvraag |