zininopvoeding > publicatie.php?nr=25926&stuurdoor=nee

Stimuleren of niet mee bemoeien?

 

Terug


Marieke doet en praat veel met haar zoon Andreas, nu 17. Ook omdat ze het belangrijk vindt dat hij de kans krijgt te ontdekken waar hij blij van wordt. Toch vraagt ze tegenwoordig ook bewust dingen niet. Ze hoeft niet alles te weten. 'Ik zeg wel: je hoeft me niet alles te vertellen, als je maar goed voor jezelf zorgt. En als je me maar laat weten als het niet goed met je gaat, wat er ook gebeurd is.' 

Voed je een 17-jarige eigenlijk nog op? 
‘Ja, dat denk ik wel. Ik doe nog steeds dingen voor en ik help hem herinneren aan wat hij moet doen. ‘We gaan nu afwassen’. Of ‘Zou je je kamer niet eens opruimen?’ Ik zeg ook wel eens: ‘Dat kan je misschien beter iets anders zeggen.’ 

En op een subtiele manier steun ik hem nog wel. Laatst hadden we een belangrijk gesprek op school. Dan zeg ik aan het eind tegen hem: ‘Heb jij nog vragen?’, omdat ik het belangrijk vind dat hij dat niet pas achteraf bedenkt en zodat hij kan leren dat hij zelf ook vragen kan stellen.  

Zijn er regels?
Er zijn wel regels, maar eigenlijk doen we vrijwel alles in overleg. Als hij uitgaat, overleggen we over hoe laat hij thuis komt. Daar komen we altijd wel uit. Ik vraag wat hij zelf verstandig vindt. 
En verder praten we heel veel en geef ik eigenlijk alles wat ik weet aan hem door: over alcohol en drugs, seksualiteit, school. Ik denk dat ik hem door verhalen te vertellen voorbereid op zelfstandigheid. 

Hebben jullie altijd veel gepraat?
Ja, maar dat kwam van twee kanten. Ik vind het heel belangrijk en Andreas was altijd heel open. Als ik hem ophaalde van school, hoefde ik niet eens zoveel te vragen; hij vertelde zelf al heel veel. 

We doen ook veel met elkaar. Dan raak je vanzelf aan de praat. Maar ik vind het ook belangrijk dat een kind de kans krijgt te ontdekken waar het blij van wordt. We praten dus nog steeds veel, maar ik krijg tegenwoordig ook regelmatig te horen dat iets me niks aangaat. Ik vraag ook bewust dingen niet. Als ik denk dat er iets speelt met een meisje, of als ik vermoed dat er op een feestje is gedronken of dat ze op vakantie iets hebben uitgeprobeerd, dan vraag ik daar bewust niet naar. Hij stond bij zijn vrienden bekend als degene die niet drinkt. Maar ik weet niet of dat nog zo is.  

Ik hoef niet alles te weten. Ik zeg wel: je hoeft me niet alles te vertellen, als je maar goed voor jezelf zorgt. En als je me maar laat weten als het niet goed met je gaat, wat er ook gebeurd is. 

Hoe heeft de opvoeding zich ontwikkeld en hoe kijk je daar op terug?
Op een bepaald terrein had Andreas veel sturing nodig. Het was een uitdaging om hem aan de dagelijkse dingen te krijgen: aankleden, douchen, huiswerk maken. Dat was een dagelijkse strijd en dat heb ik ook niet altijd goed gedaan. Dan was ik moe, had ik stress op mijn werk, bleef ik te lang geduldig en dan werd ik opeens heel boos. Achteraf zie je hoe onnuttig dat is. 

Hij moest ook echt op tijd naar bed, want anders was hij helemaal niet meer te sturen. Maar achteraf denk ik: misschien had ik hem wat meer ruimte moeten geven en minder moeten verwachten dat hij het deed zoals ik dat graag wilde. 
Ik leerde gaandeweg ook dat het werkte als ik dingen voordeed. Als ik zelf m’n tanden ging poetsen, deed hij het vanzelf ook. 

We hadden niet veel regels, maar de telefoon mocht niet mee naar bed, niet aan tafel en niet mee als we op bezoek gingen. Ik probeerde dat altijd positief te benaderen: ‘anders merk je niet hoe gezellig het is om met elkaar te praten.’ 

Veel van die dingen heb ik nu losgelaten. Toen hij nog heel klein was en we samen boodschappen deden, heb ik besloten een tijdlang op alles ‘nee’ te zeggen. Dat vind ik eigenlijk nog steeds goed. Het gaf mij rust. Anders moet je de hele tijd bedenken: dit wel of niet? En voor hem was het ook helder. Hij ging gewoon lekker met zijn karretje rijden. Maar laatst liepen we samen in de supermarkt en vond ik alles goed. ‘Zullen we dit meenemen?’ ‘Ja, okay.’ ‘Wat vind je hiervan?’ ‘Ook goed.’ Daar werd hij heel vrolijk van. 

Nu heeft hij zijn telefoon soms wel op z’n kamer. 
Gisterenavond ging ik naar bed en zat hij nog te lezen op het dakterras. Dat laat ik nu. Ik zie dit een beetje als een overgangsjaar. Hij heeft eindexamen Havo gedaan, zit nu in 5 VWO en is supergemotiveerd. Hij heeft allerlei apps en Youtube van zijn telefoon gegooid. Hij vindt het eigenlijk ook erg dat hij daar zoveel tijd mee heeft doorgebracht. Net zei hij: ‘Neem jij m’n telefoon even mee naar beneden, dan ga ik nog even woordjes leren. Het is wel een continue worsteling voor hem; die apps gaan er op en af.’ 

Heb je je ooit zorgen over hem gemaakt?
Op de basisschool kreeg hij een VMBO- advies. Zijn CITO-scores op spelling en rekenen waren niet goed genoeg. Toen hij zes was, zei zijn juf: ‘Het gaat niet zo lekker. Het is geen hoogvlieger.’ 

Dat vonden we heel moeilijk. We wisten wat z’n intelligentie en z’n begripsniveau was. Hij had een lage dunk van zichzelf, maar ik wilde zó graag dat hij zou ervaren dat dingen lukken en dat hij voldoende uitdaging zou krijgen. 

Daarom heb ik hem toen aan de hand genomen. We hebben hem in de Havo-kansklas gepraat en ik heb niet afgewacht, maar ben meteen naast hem gaan zitten om hem te leren hoe hij huiswerk moest maken. Mijn schoonmoeder kwam ook een keer in de week huiswerk met hem doen. 
Ik dacht: hij moet succeservaringen opdoen, want hij geloofde zelf niet dat hij het kon. Ik was bang dat hij naar zijn advies zou gaan leven en niet zou ontdekken wat bij hem past. Dat vond ik echt zonde. 
Ik was wel de hele tijd aan het doseren. Het moest niet zo zijn dat hij onze verwachtingen moest waarmaken. En het moest wel leuk blijven. Motivatie is een vlammetje dat ook uit kan gaan. 

Het heeft hem veel zelfvertrouwen gegeven. Hij kwam op een school met veel structuur en haalde dat eerste jaar achten en negens. Daarna bedacht hij dat hij ook wel wat minder hard kon werken. 

Dat was eigenlijk de enige keer dat we zo voor hem zijn opgekomen. Maar we vonden het heel belangrijk dat hij de kans kreeg en kon merken dat hij wel kwaliteiten had. Later leerde ik bij mijn opleiding tot gezinstherapeut dat opkomen voor je kind ook een belangrijke vaardigheid is. Ook dat moet je doseren, maar je kan ook te weinig voor je kind opkomen. 

Is er – terugkijkend – een constante in je opvoeding?
Ik denk dat ik altijd heb geprobeerd het positieve te benadrukken. Als je je kamer opruimt, kan je de week fijner beginnen. Als je je kleren nou even ophangt, kun je zien welke nog schoon zijn en je deze week nog aan kan. 

En verder denk ik dat vertrouwen centraal staat. Andreas zegt wel eens: jij doet alles op vertrouwen. Ook al toen hij klein was. Het is lekker om te ervaren dat je iets zelf kan. 
Op een bepaald gebied was hij ook heel makkelijk. Ik heb hem bijvoorbeeld nooit iets hoeven leren over vriendschappen. Hij bepaalde zelf met wie hij wel of niet wilde spelen. Aan het begin van de middelbare school zei ik nog wel eens: ‘je hoeft niet zo kritisch te zijn’, maar ik vind het ook belangrijk dat hij leert vertrouwen op zijn eigen oordeel en op zijn eigen gevoel. Dus dat is, denk ik, de constante: vertrouwen geven dat hij het zelf kan, tenzij dat echt niet kan. 
Niet mee bemoeien. Dat vind ik eigenlijk heel positief. Laat hem maar lekker zelf klooien en uitzoeken. 

Wanneer kon dat bijvoorbeeld niet?
We hebben een paar keer ingegrepen. Op een gegeven moment hebben we dat vreselijke spel MindCraft bruut van zijn computer afgegooid, omdat we hem, als hij daarmee bezig was, niet meer konden bereiken. 

En toen hij vijftien was, hebben we hem verboden om een weekend met een andere jongen en twee meisjes in een huisje te gaan zitten. De andere ouders gingen wel akkoord, maar het voelde niet goed. Andreas had eigenlijk niet zoveel contact met die andere drie en we vermoedden dat hij vooral werd gevraagd zodat die jongen ongestoord met z’n vriendinnetje zou kunnen zijn; en ook dat er zou worden gedronken. 
We vonden het heel moeilijk om ‘nee’ te zeggen en Andreas was woest. Niet eens heel lang, trouwens. Ik denk dat hij het heel moeilijk vond om die jongen iets te weigeren, maar dat hij er zelf ook onzeker over was of het wel een goed idee was. 

Overigens mag hij boos zijn en dat uiten. Daarin verschilt mijn opvoeding van die van mijn moeder. Natuurlijk is het niet leuk als je iets niet mag. Ik begrijp best dat je dan boos bent. 

Zouden er situaties zijn waarin je opnieuw zou ingrijpen?
Nou, ingrijpen in de vorm van een gesprek aangaan. Als hij nu zou willen werken voor een scooter, zou ik het daarover met hem hebben: ik ben er niet voor. Het is heel vervuilend, het is gevaarlijk, het is ongezonder dan fietsen. Maar ik zou het niet verbieden. Ik vind het belangrijk dat hij zelf verantwoordelijkheid neemt. Hij is te oud om dat over te nemen. In die zin voeden we wel minder op. 

Hij daagt ons wel eens uit. Dan zegt hij bijvoorbeeld: ‘Volgend jaar ga ik met vrienden op vakantie. Dan is het om deze tijd zuipen, zon en ziekenhuis.’ Maar daar ben ik niet zo bang voor. Hij is voorzichtig. Wel snel afgeleid, maar niet heel impulsief. Hij heeft niet veel brokken gemaakt. 

Ik zou ingrijpen als het niet goed zou gaan. Als ik zou zien dat hij ongelukkig is, of stoned thuis zou komen, of ineens met vrienden zou omgaan die niet goed voor hem zijn. Als ik daar signalen van zou zien, zou ik wel vragen wat er aan de hand is en wat we daaraan zouden kunnen doen. 
Maar eerlijk gezegd geloof ik niet dat dat gaat gebeuren. In deze fase heb ik zo’n groot vertrouwen in hem.’

Interview: Marijke Verduijn
Lees ook de verhalen van andere ouders over de vraag die onder hun dagelijkse opvoeding ligt

 

Opvoedvraag

 


Terug

  Meer informatie   Facebook   Twitter
 
  contact disclaimer
  inloggen  colofon
   
   
   
  © 2023 Zin in Opvoeding