
‘Ik haat je. Veel liefs van Sophia.’ ‘Geloof je zonder dat ik het laat zien dat ik kan duiken?’ vroeg het kind. ‘O, jawel, hoor’, antwoordde de grootmoeder. ‘Kleed je nu maar weer aan, dan zijn we thuis voor je vader wakker wordt.’ Sophia brengt met haar vader en oma – zoals elk jaar – de zomer door op een verder nauwelijks bewoond Fins eiland. Sophia is – zoals haar naam al zegt – wijs, maar ook eigenwijs en vaak bang en onzeker, want het eiland is vol gevaar en Sophia kent de dood helaas al van nabij. In 22 korte verhalen tekent Tove Jansson (1914-2001), de Finse evenknie van Astrid Lindgren, de innige verhouding tussen de grootmoeder en haar kleinkind. Als ze wat groter was geweest, dacht de grootmoeder, het liefst heel wat groter, dan had ik haar kunnen zeggen dat ik begrijp hoe naar het voor haar is. ‘M’n lieve kind, ik kan met de beste wil van de wereld op mijn leeftijd niet opeens in de duivel gaan geloven. Jij kunt geloven wat je wilt, maar je moet wel de nodige tolerantie leren opbrengen.’ Tegelijkertijd gaat de grootmoeder voor haar kleinkind door het vuur. Als haar zelfgemaakte Dogenpaleis door een storm wegspoelt, belooft ze Sophia het te terug te vinden en knutselt ze - nadat ze tevergeefs heeft gezocht - de hele nacht door om ’s morgens – terwijl Sophia al aan de deur rammelt – een gloednieuw paleis nog net op tijd onder de kraan te houden. En als Sophia zich ernstig zorgen maakt dat haar vader iets ergs zal overkomen, weet de grootmoeder raad. Zomerboek verscheen voor het eerst in Nederland in 1976, maar is terecht opnieuw uitgegeven. 1972, de Nederlandse vertaling kwam er in 1976. Mooi is hoe de grootmoeder tijdens de lange zomer steeds zwakker wordt en dat soms verbergt, maar soms ook laat zien. De volgende dreiging in het leven van Sophia kondigt zich al aan. Die dreiging keert verschillende keren terug in Sophia’s vraag ‘Heb je je Lupatro ingenomen?’ Maar de grootmoeder is er nog en kan haar kleinkind nog bijstaan in haar omgang met deze dreiging en de onontkoombare volgende. Door vooral goed naar haar te kijken. En door haar dan waar nodig vast te houden en waar mogelijk los te laten. Door haar te corrigeren of te steunen, door vaak doodeerlijk te zijn, maar andere keren terug te vallen op een leugen. Door haar soms te geven wat ze nodig heeft en haar dat soms heel bewust te onthouden. Dat ze de plank daarbij soms ook helemaal mis slaat, is één van de bijzondere kwaliteiten van dit fijnzinnige en soms geestige boek. |
Oma | kleindochter | levenslessen |